Auteur(s): Annemiek Wieland Organisatie(s): Risbo, Erasmus Universiteit Rotterdam

In een individuele opdracht geeft elke student een omschrijving van een ander begrip uit de leerstof. Door de begripsomschrijvingen van studenten voor iedereen zichtbaar te maken, ontstaat er een online naslagwerk.

Voorbeeld uit de praktijk

Dit IDEE is toegepast bij een cursus waarin het begrijpen van wetenschapsfilosofische begrippen centraal leerdoel was. Ongeveer 300 studenten hebben van wetenschapsfilosofische begrippen een definitie, voorbeelden een meerkeuzevraag met antwoorden en de relaties met andere begrippen moeten geven. Deze opdracht werd ingeleverd in een discussieforum. De studenten moesten tevens elkaars begripsuitwerkingen actief bekijken en beoordelen. Aan de hand van de door studenten ingeleverde begripsomschrijvingen heeft de docent een online naslagwerk gemaakt waarin de studenten voor hen moeilijke begrippen konden opzoeken. Dit online naslagwerk is beschikbaar op http://www.oecr.nl/Wetenschapsleer/begrippentool/index.htm. Na afloop van de cursus zijn de opdracht en het online naslagwerk geƫvalueerd door een vragenlijst af te nemen bij studenten (respons van 33%). Uit de resultaten blijkt dat:

  • de definities en voorbeelden die in het online naslagwerk worden gegeven concreet genoeg zijn voor studenten doordat ze deze zelf hebben geformuleerd;
  • het maken van het online naslagwerk en het daarover discussiĆ«ren bijdraagt aan een beter begrip van de leerstof;
  • de mogelijkheid tot het inzien van begripsomschrijvingen van medestudenten bijdraagt aan een beter begrip van de leerstof;
  • het idee dat studenten met een relatief kleine individuele input komen tot een grote gezamenlijke output (het naslagwerk) studenten erg aanspreekt;
  • het online naslagwerk voornamelijk wordt gebruikt bij de voorbereiding van het tentamen.
Opdrachten worden ingeleverd in een discussieforum
Voorbeeld van een online naslagwerk

Doel

Studenten creƫren samen een online naslagwerk van moeilijke begrippen in de leerstof.

Wanneer te gebruiken

  • Wanneer in de leerstof begrippen voorkomen die voor studenten moeilijk te begrijpen zijn.
  • Wanneer het begrijpen van begrippen die in de leerstof voorkomen een expliciet leerdoel van de cursus is.

Aandachtspunten bij de voorbereiding

  1. Selecteer en/of formuleer leerdoelen die te maken hebben met het begrijpen van de leerstof. Voorbeelden zijn: de student kan verbanden leggen tussen…, de student kan voorbeelden noemen van…, de student kan in eigen woorden uitleggen waarom…., enz.
  2. Bepaal de begrippen waarop de leerdoelen uit stap 1 betrekking hebben.
  3. Selecteer de begrippen die in het online naslagwerk opgenomen worden of laat studenten die zelf selecteren (eventueel met controle van de docent).
  4. Ga na of de begrippen in een bepaalde volgorde aan de studenten aangeboden moeten worden.
  5. Wijs studenten (individueel of in groepjes van 2-4 personen) een of meer van de in stap 2 bepaalde begrippen toe. Zorg ervoor dat meerdere (groepen) studenten hetzelfde begrip toegewezen krijgen.
  6. Formuleer een opdracht waarin studenten het aan hen toegewezen begrip uitwerken. Laat studenten in ieder geval de volgende activiteiten uitvoeren:
    i. het geven van een definitie;
    ii. het (indien mogelijk) noemen van de definiƫrende en karakteristieke kenmerken van het begrip;
    iii. het geven van enkele voorbeelden en non-voorbeelden van het begrip inclusief uitleg waarom het (non)voorbeelden zijn (indien mogelijk aan de hand van de in ii genoemde kenmerken van het begrip);
    iv. het formuleren van een (meerkeuze)vraag met feedback;
    v. het benoemen van relaties met andere begrippen inclusief uitleg waarom het relaties zijn (indien mogelijk aan de hand van de in ii genoemde kenmerken van het begrip).
  7. Laat studenten de opdrachten inleveren op een elektronisch discussieplatform (zie ‘Instrumenten en voorbeelden’).
  8. Laat studenten (in groepjes) voor Ć©Ć©n of meer begrippen een modeluitwerking op de opdracht maken. Deze kunnen ze samenstellen met behulp van de opdrachtuitwerkingen van medestudenten, zodat ze de interpretaties die medestudenten van een begrip hebben actief bekijken en kunnen reflecteren op de eigen interpretatie. Controleer zelf echter wel elke modeluitwerking, zodat eventuele misconcepties zoveel mogelijk worden voorkomen.
  9. Maak een begrippenlijst via welke de modeluitwerkingen beschikbaar zijn.

Tips
  • Plaats de modeluitwerkingen in een digitale leeromgeving of, als er geen digitale leeromgeving beschikbaar is, maak hiervoor een internetsite.
  • Zorg ervoor dat studenten de bij stap 6iv geformuleerde (meerkeuze)vragen (online) kunnen beantwoorden (via een internetsite of een quiz in de digitale leeromgeving bijvoorbeeld), waarbij ze direct feedback krijgen.
  • Zorg ervoor dat de begripsomschrijvingen overzichtelijk bij elkaar staan. Op een simpele manier kan dit bijvoorbeeld in Word; op een wat arbeidsintensievere manier kan dit bijvoorbeeld in Blackboard of html.
  • Stimuleer studenten tot het maken van de opdracht (indien deze niet verplicht is) door hen daarvoor te belonen met bijvoorbeeld een extra punt op het tentamen of door het naslagwerk (de begrippenlijst met de modeluitwerkingen op de opdracht) enkel toegankelijk te maken voor studenten die de opdracht gemaakt hebben en daarmee een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van het naslagwerk.

Aandachtspunten bij de uitvoering

  • De keuze voor het maken van de opdracht kan (in plaats van de opdracht verplicht te stellen) worden neergelegd bij studenten zelf, omdat niet iedere student behoefte zal hebben aan extra ondersteuning bij de leerstof.
  • Laat studenten een aantal keer tijdens de cursus de opdracht over steeds een ander begrip maken. Op die manier worden ze gestimuleerd tot een actieve verwerking van de gehele leerstof.
  • Ter voorkoming van plagiaat kunnen de opdrachten ook eerst bij de docent worden ingeleverd die ze vervolgens na het verstrijken van de deadline op het discussieplatform plaatst. Daarbij zou overwogen kunnen worden enkel goede opdrachtuitwerkingen te plaatsen, zodat eventuele misconcepties worden voorkomen.

Randvoorwaarden

Er moeten voldoende computerfaciliteiten aanwezig zijn. Wanneer het naslagwerk als een internetsite wordt opgezet, dient er iemand aanwezig te zijn met kennis van HTML. Er moet een digitaal discussieplatform voorhanden zijn.

Achtergrondinformatie


Theorie

Begrijpen is een vaardigheid die betrekking heeft op het conceptuele kennisdomein (het andere kennisdomein is het feitelijke kennisdomein). Het conceptuele kennisdomein bestaat uit kennis over: (a) concepten en (b) relaties tussen concepten. Conceptuele kennis is verworven, wanneer begrippen adequaat kunnen worden gecategoriseerd. Hiertoe moet iemand voorbeelden van een begrip als zodanig kunnen benoemen (generaliseren) en onderscheid kunnen maken (discrimineren) tussen voorbeelden van verschillende begrippen. De onderdelen uit de opdracht (zie stap 6 onder ‘Hoe maak je dit als docent?’) zullen hieronder worden toegelicht.

Een definitie omschrijft een begrip in termen van zijn definiĆ«rende kenmerken (stap 6i). DefiniĆ«rende kenmerken zijn die kenmerken die in alle voorbeelden van een bepaald begrip aanwezig zijn, zoals het kenmerk ‘zoogt zijn jongen’ bijvoorbeeld in elk voorbeeld van het begrip ‘zoogdier’ te vinden is. Wanneer een verschijnsel een of meer van de definiĆ«rende kenmerken van een begrip niet heeft, is het geen voorbeeld van het begrip. Naast definiĆ«rende kenmerken kunnen ook karakteristieke kenmerken onderscheiden worden. Karakteristieke kenmerken komen nooit in een definitie voor, omdat het niet noodzakelijk is dat alle voorbeelden van een bepaald begrip deze kenmerken bevatten. Karakteristieke kenmerken zijn die kenmerken die typisch zijn voor een bepaald begrip, zoals bijvoorbeeld het kenmerk ‘heeft vier wielen’ typisch is voor het begrip ‘auto’ (want er zijn ook driewielers). Kennis van zowel de definiĆ«rende als de karakteristieke kenmerken van een begrip biedt studenten een concreter beeld van wat het begrip precies inhoudt (stap 6ii). De complexiteit van het expliciteren van de kenmerken van een begrip neemt toe naarmate een begrip theoretischer en abstracter is.

Om vaardigheid te ontwikkelen in het generaliseren en discrimineren moeten zowel voorbeelden als niet-voorbeelden van een begrip worden gepresenteerd (stap 6iii). Hierbij moeten studenten tijdens de instructie steeds worden gewezen op de aanwezigheid van de definiƫrende en/of karakteristieke kenmerken in voorbeelden en de afwezigheid van een of meer van deze kenmerken in niet-voorbeelden van een begrip. Bij de presentatie van voorbeelden kan onderscheid worden gemaakt tussen expositorische (uitleggende) voorbeelden en interrogatieve (ondervragende) voorbeelden. Expositorische voorbeelden zijn noodzakelijk voor de ontwikkeling van goede conceptuele kennis, omdat het abstracte beeld dat lerenden van een concept hebben op die manier kan worden uitgebreid en geconcretiseerd. Interrogatieve voorbeelden bevorderen de ontwikkeling van procedurele kennis, omdat de verkregen conceptuele kennis moet worden toegepast bij het oplossen van domeinspecifieke problemen (stap 6iv). Het toepassen van procedurele kennis bij het oplossen van de domeinspecifieke problemen draagt weer bij aan de elaboratie van conceptuele kennis.

Om begripsvorming te stimuleren ten aanzien van het geheel aan begrippen is het noodzakelijk dat studenten relaties tussen diverse begrippen kunnen leggen (stap 6v). Relaties tussen concepten kunnen middels een concepttaxonomie (boomstructuur) visueel worden weergegeven. Een concepttaxonomie heeft een hiĆ«rarchische structuur en toont welke begrippen kenmerken met elkaar gemeenschappelijk hebben. Begrippen in een concepttaxonomie zijn successief geschikt en/of nevengeschikt. Het begrip aan de top van de taxonomie is het meest abstract. Begrippen op een lager niveau zijn specifieker. Een begrip heeft door overerving (successie) altijd dezelfde kenmerken als een bovenliggend begrip (zijn verticaal aan elkaar gerelateerd / successief geschikt) en heeft daarnaast nog een aantal ‘nieuwe’ kenmerken. Begrippen die zich op hetzelfde abstractieniveau bevinden, zijn nevengeschikt (zijn horizontaal aan elkaar gerelateerd). Omdat ze van hetzelfde bovengeschikte begrip ‘afstammen’ hebben ze de kenmerken van dat begrip gemeenschappelijk. Daarnaast hebben ze echter ten minste Ć©Ć©n verschillend kenmerk. Een concepttaxonomie is vooral bruikbaar bij begrippen waarvan de definiĆ«rende en de karakteristieke kenmerken goed te bepalen zijn. Meer complexe relaties tussen begrippen moeten op een andere manier gepresenteerd worden, bijvoorbeeld in een conceptmap.


Achtergrondliteratuur
  • Howard, R.W., (1987). Concepts and schemata: an introduction. Londen: Cassell Educational.
  • Margolis, E., Laurence, S. (Eds.). (1999). Concepts: core readings. Cambridge: The MIT press.
Geplaatst op 23-04-2002 in Online samenwerken door adminComments Off on Online naslagwerk laten maken

Reageren is niet mogelijk.